Vers van de pers: ontwikkelingen in arbeidsrechtland

Op 8 november 2019 deed de Hoge Raad uitspraak in het zogenoemde ‘Xella-arrest’ (ECLI:NL:HR:2019:1734). Daarin bepaalde de Hoge Raad kort gezegd dat een werkgever op basis van goed werkgeverschap op verzoek van de werknemer mee moet werken aan een beëindiging van de arbeidsovereenkomst wanneer er sprake is van een slapend dienstverband en waarbij aan de vereisten voor een geldige opzegging zijn voldaan. Daarbij is de werkgever de wettelijke transitievergoeding verschuldigd.

Slapend dienstverband

Een slapend dienstverband is een dienstverband dat na 104 weken arbeidsongeschiktheid (hierna verder aangeduid als ‘einde wachttijd’) niet is beëindigd, terwijl de werknemer ook geen werkzaamheden meer uitvoert en er geen loon meer wordt betaald. Onder het ontslagrecht dat tot 1 juli 2015 gold was een werkgever bij opzegging van de arbeidsovereenkomst vrijwel nooit een ontslagvergoeding verschuldigd. Een werkgever kwam destijds vrij goedkoop van zijn langdurig zieke werknemers af.

Een en ander is veranderd met het invoeren van de wettelijke transitievergoeding (ontslagvergoeding) per 1 juli 2015, waarbij de werknemer bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst door de werkgever in beginsel recht heeft op de transitievergoeding, ook als het gaat om beëindiging van het dienstverband wegens langdurige arbeidsongeschiktheid.

Compensatieregeling

Op 1 april 2020 is de Wet compensatie transitievergoeding ingevoerd. Deze wet voorziet kort gezegd in een compensatie voor een werkgever die een transitievergoeding moet betalen bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst met een langdurig arbeidsongeschikte werknemer.

Vóór 1 juli 2015 was de werkgever bij beëindiging van een dienstverband nog geen wettelijke transitievergoeding verschuldigd. Er zijn echter ook dienstverbanden slapend geworden vóór die tijd. De vraag is dan ook of het ‘Xella-arrest’ zover reikt dat ook bij dienstverbanden waarbij het einde van de wachttijd vóór 1 juli 2015 lag en dus voor die tijd slapend zijn geworden de werkgever verplicht is toch een wettelijke transitievergoeding te betalen. Daarbij is het tevens de vraag of het van belang is dat de werkgever voor betaling van die transitievergoeding gecompenseerd wordt.

Uitspraak Hoge Raad van 11 november 2022

Afgelopen vrijdag heeft de Hoge Raad in het verlengde van het ‘Xella-arrest’ een nieuwe uitspraak gedaan (ECLI:NL:HR:2022:1575). Centraal daarbij stonden twee vragen:

  • Is het bij toekenning van de wettelijke transitievergoeding van belang dat door de werkgever aanspraak kan worden gemaakt op de compensatieregeling, en;
  • Is het van belang dat de opzegging vóór 1 juli 2015 is ontstaan, dan wel op of na die datum.

In deze zaak ging het om een werkneemster die al sinds 1978 in dienst was bij werkgever, waarbij werkneemster vanaf 2000 verschillende periodes (gedeeltelijk) arbeidsongeschikt is geweest. Het UWV heeft in januari 2015 geoordeeld dat de mate van arbeidsongeschiktheid kon worden vastgesteld op 80-100%. In september 2015 is werkneemster weer begonnen met re-integreren.

De werkneemster heeft op 21 november 2019 en in de lijn van het ‘Xella-arrest’ aan haar werkgever gevraagd om in te stemmen met beëindiging van de arbeidsovereenkomst onder betaling van de wettelijke transitievergoeding. De werkgever heeft dit geweigerd. Werkneemster is vervolgens een procedure gestart waarbij ze bij de kantonrechter in het gelijk is gesteld. Daaropvolgend is de werkgever in hoger beroep gegaan, waarbij het Gerechtshof heeft geoordeeld dat aan werkgeefster geen wettelijke transitievergoeding toekomt. Werkneemster is uiteindelijk in cassatie gegaan.

In cassatie heeft de Hoge Raad in tegenstelling tot het Gerechtshof overwogen dat ten aanzien van het in aanmerking komen voor compensatie het slechts van belang is of de werkgever de arbeidsovereenkomst op of na 1 juli 2015 heeft beëindigd. Een werkgever die na 1 juli 2015 overgaat tot beëindigen van het dienstverband, ook al was de wachttijd vóór 1 juli 2015 al verstreken, kan dus in beginsel aanspraak maken op compensatie. Daarbij is het in feite niet van belang of de bevoegdheid tot beëindiging voor 1 juli 2015 dan wel op of na die datum is ontstaan, het gaat om het daadwerkelijke moment van beëindiging.

In overeenstemming met het voorgaande overweegt de Hoge Raad eveneens dat dus ook werkgevers die de arbeidsovereenkomst voor 1 juli 2015 hadden kunnen opzeggen, gehouden zijn in te stemmen met een voorstel van een werknemer tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst met toekenning van een vergoeding ter hoogte van de transitievergoeding. De compensatie is gemaximeerd tot het bedrag berekend tot het moment waarop de bevoegdheid tot opzegging is ontstaan. Die datum kan dus ook vóór 1 juli 2015 liggen.

Concluderend is het bij slapende dienstverbanden voor de aanspraak op de wettelijke transitievergoeding van belang wanneer het dienstverband is beëindigd (en niet wanneer het slapend is geworden). Voor de hoogte van de transitievergoeding is het wel van belang om te kijken wanneer de bevoegdheid tot opzegging is ontstaan (dus wanneer het dienstverband slapend is geworden). De hoogte van de compensatie is gemaximeerd tot het bedrag berekend tot aan het slapend worden van het dienstverband. Overigens kunnen partijen natuurlijk onderling een hogere of lagere vergoeding afspreken.

De Hoge Raad vernietigt hiermee het arrest van het Gerechtshof Amsterdam en verwijst de zaak terug naar het Gerechtshof Den Haag om een nieuwe inhoudelijke beslissing te nemen.

Ben jij langer dan twee jaar arbeidsongeschikt en is jouw dienstverband nog niet beëindigd? Neem geheel vrijblijvend contact met ons op zodat we kunnen bespreken wat we voor jou kunnen betekenen